en de openbare ruimte dan?
text: Karina Bakx, co-directrice het resort + Alban Karsten, participant Infiltrating Public Space.
text only in written language (dutch)
published: 30 juli 2020
Nu de openbare ruimte onder druk staat door consumentisme en (tijdelijke) restrictieve wetten, streeft Het Resort ernaar om ruimte te winnen voor artistieke expressie: kunst uit de gebouwen halen en op een gemeenschappelijke terrein brengen. In de week van 6 t/m 13 juli werd er onder de naam Infiltrating Public Space een serie stiekeme en minder stiekeme infiltraties gepleegd in de stad. Samen met elf kunstenaars poogt Het Resort het publieke domein te veroveren, te onderzoeken of te kietelen. We interviewden de kunstenaars over hun ervaringen.
De opvattingen over de relatie tussen de mens en haar omgeving veranderen voortdurend, maar in de afgelopen maanden misschien nog wel meer dan wij tot dusver in onze levens hadden meegemaakt. Door het coronavirus werd onze bewegingsvrijheid aan banden gelegd en het (semi-)publieke domein grotendeels gesloten of beperkt toegankelijk. Wij vroegen ons af of deze veranderingen tot nieuwe inzichten zou leiden, of we anders gingen denken over onze vrijheden en onze rol in de wereld om ons heen — de opvattingen over de openbare ruimte die van ons allemaal is. In welke mate is die ruimte er nog voor ons? Hebben de overheden en de bedrijven inmiddels niet alles al bezet?
Er valt er in de publieke ruimte een belangrijk en vanzelfsprekend onderdeel van de ervaring van kunst weg, namelijk de context en duiding waarmee kunst normaliter ondersteund wordt. Buiten de institutionele kunstkaders verwordt de kunst tot een ontheemd object of actie waarbij de interpretatie een verregaande vrijheid krijgt. Zonder de bewuste handeling van het betreden van een galerie, projectruimte, museum of beurs vindt kunst een nieuwe grond om de relatie met haar publiek te hervormen. Een lastige grond, want hebben wij kunst niet per ongeluk zo exclusief gemaakt dat we kunnen spreken van vijandig terrein zodra kunst zich, ongevraagd en onuitgenodigd, buiten de kunstruimte bevindt?
Het idee van infiltreren in de openbare ruimte lijkt in eerste instantie volstrekt belachelijk — het is immers al vrij toegankelijk, we hoeven geen toestemming te krijgen om er te mogen zijn. Maar uit nadere inspectie blijkt de realiteit toch iets gecompliceerder te zijn. De openbare ruimte is met name een commerciële en ideologische ruimte gebleken, de visuele aankleding vooral gebaseerd op verleiding, verering en ter aansporing van uw consumentschap. Publieke architectuur is daarentegen vaak hostile, om rondhangen en aanlummelen te ontmoedigen. Ook blijkt dankzij de BLM protesten eens te meer dat de openbare ruimte nogal hiërarchisch is. Identiteit, inkomen, klasse en afkomst spelen allemaal mee in de mate waarin men welkom is in de publieke ruimte.
Wij kozen voor de term “infiltratie” omdat we niet enkel publieke, openbare momenten nastreefden. De interventie mocht ook ongezien zijn, vrijwel onzichtbaar of vermomd als iets dat vanzelfsprekend is. Kunst die zich als een kameleon schaduwt aan het alledaagse. De kunstenaar die zich voordoet als one of us, als maker, consument en publiek in één, als de toevallige passant, als medemens.
Fountains for corporate buildings, Elise Ehry & Kitty Maria
Waarom moet de publieke ruimte geïnfiltreerd worden? En moet dat juist wel of juist niet stiekem?
Kitty Maria: “Met het air hostess project probeerden we altijd onze taken te omzeilen als we werden gevraagd om te presenteren in kunstruimtes, we dreven af naar de gangen en de machinekamers. De ruggengraat van het project is het terugtrekken in uniform. De infiltratieweek werd een grappige confrontatie met de bedrijfswereld waar we onze uniformen op hebben gebaseerd.”
Elise Ehry: “We besloten een performance te doen voor de beroemdste en meest emblematische architecturen van Gröningen [sic]. Op de een of andere manier zijn al deze gebouwen eigendom van grote bedrijven (gas, verzekeringen) of van openbare instellingen (belastingen). Ze zijn zo altijd de backdrop van onze activiteiten.”
KM: “Wij hebben ons als fonteinen voor deze grote bedrijfsgebouwen opgesteld in onze zelfgemaakte air hostess uniformen. Deze positie weerspiegelde de fontein als een passieve, decoratieve en verkwistende kracht, parallel aan de opvattingen over vrouwelijke arbeid als een minder waardevolle en dus meer decoratieve vorm van arbeid.”
Doet het publiek er toe? Moet het publiek verleid worden?
KM: “Ik heb het gevoel dat de voorbijgangers net zo interessant zijn als de performers tijdens deze performances in de openbare ruimte. Hun reacties zijn zeer intuïtief, ik stel me graag voor wat ze denken. In het algemeen zou ik het geweldig vinden als er in de openbare ruimte meer vreemde dingen gebeuren; buitengebieden lijken alleen gastvrij te zijn voor mensen als ze willen consumeren. Ook het overgrote deel van de beeldtaal in de openbare ruimte gaat over consumptie. Ik vind het vreemd dat iemand die een object of een tekening wil ophangen of een idee buiten wil uitproberen, altijd met vijandigheid of achterdocht wordt geconfronteerd. Moeten we het er echt mee eens zijn dat we niet één tekening kunnen laten zien in één straat in de stad waar je woont, en toch naar duizenden advertenties buiten moeten kijken?”
EE: “Het meest interessante wat je in de openbare ruimte krijgt is het contact met willekeurige mensen, degenen die niet ingelicht waren, of niet eens veel weten over beeldende kunst (en podiumkunsten). De reacties die je krijgt zijn over het algemeen zonder filters. En ik stel eigenlijk graag iets voor aan een breed publiek en niet alleen aan de artistieke scene (curatoren, kunstkijkers, critici, et cetera).”
Tickling the canal, Lee Mc Donald
Behoudt kunst wel zijn vorm en/of functie als het niet duidelijk is dat het kunst betreft? Ofwel, kan kunst stiekem bestaan?
Kimball Holth: “Ik werkte met Lee aan het kanaal achter het Frank Mohr Instituut, gebruikmakend van het houten dok. Lee had het idee dat hij een beeld wilde maken dat het water kietelde en toen stelde hij voor om een paar drijvende vlotten te maken. Dit paste bij mij, omdat ik sowieso al werk maak dat wispelturig en twijfelachtig is — waardoor je het idee krijgt dat de dingen anders kunnen zijn, de installatie kan veranderen en bewegen. Misschien kan het uit elkaar vallen of nog steeds samenkomen; misschien is het werk aan het wachten totdat het voltooid is; misschien zal het nooit klaar zijn; misschien is het zelfs geen echt kunstwerk.”
Lee McDonald: “Het voelt goed om in het openbaar te zijn, de vrijheid interesseert me om dingen als bruggen en grachten te gebruiken is een interessant platform en geeft een nieuwe context aan het werk. Het is belangrijk omdat ze je iets bijzonders geven om mee te werken, dingen die anders in een galerie moeten worden gereconstrueerd.”
KH: “Ik probeer een soort energie in een installatie te houden, als een plek om iets te doen of niet te doen. Maar in dit geval leek de beweging van het water het werk zowel meer levendig als meer slapend te maken. Dus misschien is het zowel meer als minder een kunstwerk dan het zou zijn geweest als het in een kunstruimte zou worden getoond, op de vloer van een white cube? Na de infiltratieweek kwam ik tot het inzicht dat het in de openbare ruimte plaatsen van mijn stuff mijn werk nog ambiguer maakt — zonder de omlijsting of de context van een galerie waardoor mijn puin meer op kunst lijkt. En dat bevalt me wel. Voor mijn eigen werk voel ik niet echt de behoefte om iemand binnen of buiten de openbare ruimte te verleiden. Ik denk dat het gewoon een persoonlijke voorkeur is om kunstwerken te maken die meer lijken op vraagtekens — soms zijn ze luider of misschien grappiger of dommer, soms zijn ze stiller en langzamer te vatten.”
Subconscious Mining, Alban Karsten
Wat heb je ontdekt tijdens het infiltreren van de openbare ruimte?
Alban Karsten: “Ik ben deze week met mijn infiltratie iets anders begonnen dan de andere deelnemers, omdat ik vooral geïnteresseerd was in hoe de openbare ruimte mij infiltreert: hoe het mijn besluitvormingsprocessen beïnvloedt, mijn humeur, gevoelens van veiligheid of verlangen, et cetera. Dus ik dacht dat de beste manier om te weten te komen hoe ik onbewust beïnvloed wordt door de openbare ruimte is om een hypnotiseur te bezoeken en het aan mijn onderbewustzijn zelf te vragen. Ik zou dan ook vragen wat voor interventie ik moest plegen, naar aanleiding van deze resultaten. Ik had me strikt voorgenomen dat ik elk idee uit moest voeren dat m’n onderbewustzijn zou opperen. In die zin was ik deze week de werknemer van mijn onderbewustzijn.
Na mijn hypnose-sessie werd het duidelijk dat ik de typische luchtreclame moest nabootsen, maar dan met een drone in plaats van een vliegtuig, omdat die lang op één punt kunnen blijven hangen. Ik streefde ernaar dat mensen er langs of onderdoor zouden lopen, alsof het direct verwijst naar hun gedachten en gevoelens. Ik vind het vermakelijk dat de lucht-banieren vaak transparant zijn, om een magische illusie te creëren van een boodschap die van bovenaf komt.
Ik heb veel ontdekt. Ik zou nooit zo'n werk gemaakt hebben, dus het feit dat zo’n sessie dit oproept is an sich al interessant. Ik ben er ook achter gekomen dat ik ergens naartoe kan gaan zonder een overduidelijk eindresultaat in gedachten, maar met een zeer pragmatische en strikte methodologie, en dat er hoe-dan-ook resultaat zal zijn.
Dit was allemaal nieuw voor mij, omdat ik nogal een control freak ben en ook vrij sceptisch. Ik wist niet eens zeker of ik wel een onderbewustzijn had, en zo ja of mijn onderbewustzijn eigenlijk wel werkte.”
Maar bestaat er eigenlijk een buiten, kun je als kunstenaar opereren buiten de kunstwereld, als vorm van institutionele kritiek? Andrea Fraser heeft 15 jaar geleden al volkomen terecht betoogd dat institutionele kritiek gewoon onderdeel is geworden van de institutionele kunstwereld. Vrij vertaald: “Vandaag de dag is er geen sprake meer van een buitenwereld. Nu, wanneer we haar het meest nodig hebben, is de institutionele kritiek dood, een slachtoffer van haar succes of mislukking, opgeslokt door de instelling waartegen ze zich verzette. (...) Het maakt niet uit hoe publiek de plaatsing van een werk is; hoe immaterieel, vergankelijk, relationeel, alledaags of zelfs onzichtbaar. Wat wordt aangekondigd en waargenomen als kunst is altijd al geïnstitutionaliseerd, simpelweg omdat het bestaat binnen de perceptie van de deelnemers op het gebied van kunst als kunst.”1
Dit gegeven zou ons overigens niet moeten ontmoedigen. Als de institutionele toe-eigening van institutionele kritiek iets heeft aangetoond, dan is het wel dat het verschil tussen de kunstwereld en de “echte wereld” een belachelijke fictie is. Dat betekent dan ook dat de openbare ruimte als onderzoeksveld volwassen benaderd mag worden. Niet vanuit de strijd met kunstinstellingen als vertrekpunt, maar als professioneel beeldend en kritisch onderzoeker, sceptisch tegenover begrippen als “publiek” en “openbaar”, als volwaardig onderdeel van een samenleving en als burger.
–
Het Resort toetst hoe kunst zich staande kan houden in verschillende omgevingen en laat hiermee kunst ontstaan op onconventionele plekken. Ze nodigt kunstenaars uit voor residenties in openbare zwembaden, bij benzinestations, mannensauna's en in het bos. Hiermee hoopt ze de huidige opvatting over de positie van kunst op te rekken. Dit levert bijzondere botsingen op tussen de betrokken kunstenaars, bezoekers en instanties. Niet zelden wordt hierbij hardop afgevraagd ‘of dit eigenlijk wel kan’. We zijn van mening dat die vraag niet vaak genoeg gesteld kan worden.
1. Fraser, Andrea. “From the Critique of Institutions to an Institution of Critique.” Artforum 44.1 (2005): 278–286.
HET RESORT IS supported by:
Mondriaan Fund, Gemeente Groningen